-
1 that
adj. die, dat--------adv. die, dat--------conj. dat--------pron. die, datthat11 die/dat2 die/datgene ⇒ hij, zij, dat♦voorbeelden:that's life • zo is het leventhat is (to say) • dat wil zeggen, te weten, tenminstewho's that crying? • wie huilt daar (zo)?〈 aan telefoon, Brits-Engels〉 who's that? • met wie spreek ik?the best linen is that from Flanders • het beste linnen komt uit Vlaanderenjust like that • zo maar (even)don't yell like that • schreeuw niet zohe's into Zen and all that • hij interesseert zich voor zen en zohe isn't as stupid as all that • zo stom is hij ook weer nietthat's that • dat was het dan, zo, voor mekaar, dat zit erop; 〈 als bevel〉en nou is 't uit!¶ 〈 informeel〉 that's it • dat is 't hem nu juist, dat is (nu juist) het probleem; dat is wat we nodig hebben/de oplossing/het; dit/dat is het eindeit's practical and beautiful at that • het is praktisch, en bovendien nog mooi ookwe left it at that • we lieten het daarbij/maar zowith that • (onmiddellijk) daarna1 die/dat ⇒ wat, welke♦voorbeelden:2 the day that he arrived • de dag dat/waarop hij aankwamthe house that he lives in • het huis waarin hij woont————————that22 heel ⇒ heel erg, zo♦voorbeelden:————————that3[ ðæt] 〈determinator; meervoud: those〉1 die/dat2 dat/die ⇒ de/het♦voorbeelden:do you see that house? • zie je dat huis daar?do you want this hat or that one? • wil je deze hoed of die?————————that4♦voorbeelden:1 it was only then that I found out that … • pas toen ontdekte ik dat …she knew that he was ill • ze wist dat hij ziek was3 he's the better candidate in that he has experience • hij is de beste kandidaat omdat hij ervaring heeftnot that I care, but … • niet dat het mij iets kan schelen, maar …I didn't go, that he would not follow me • ik ben niet gegaan, zodat hij me niet zou volgenanywhere that you would like to go • waar je ook naar toe zou willenII 〈nevenschikkend voegwoord; in uitroep〉1 dat♦voorbeelden:1 that it should come to this! • dat het zover moest komen! -
2 who
n. wereldgezondheidsorganisatie1 → whoever whoever/II 〈 vragend voornaamwoord〉1 wie♦voorbeelden:who did she meet? • wie kwam zij tegen?who does he think he is? • wie denkt hij wel dat hij is?who knows what he'll do next • wie weet wat hij nog zal doenwho did you get it from? • van wie heb je het gekregen?♦voorbeelden:the farmer who John met last year • de boer die John vorig jaar heeft ontmoet -
3 whom
pron. wie; wie? aan wie? over wie? met wie?[ hoe:m] 〈 voornamelijk formeel〉1 → whomever whomever/II 〈 vragend voornaamwoord〉♦voorbeelden:he wondered whom John had invited • hij vroeg zich af wie John had uitgenodigd1 die ⇒ wie, wien♦voorbeelden:a plague for whom he likes • een plaag voor degene die hij mag -
4 what
adj. welk, welke--------adv. wat; welk, welke; tot hoever?--------conj. wat--------interj. wat! (uitroep van verwondering)--------n. wat--------pron. wat; elk, welke; in hoeverre?what1[ wot]1 wat♦voorbeelden:1 what's the English for gezellig? • wat is gezellig in het Engels?what the hell/devil/ 〈enz.〉 • wat voor de duivel/drommel/ 〈enz.〉no matter what • hoe dan ookwhat do you call that? • hoe heet dat?〈 informeel〉 what d'you/d'ye call it, what you may call it • hoe-heet-het-ook-weer?, dingesyou were going to do what? • wát ging je doen?books, clothes, records and what have you • boeken, kleren, platen en wat nog allemaal/en dat soort dingenwhat do you think I am? • wat denk je wel dat ik ben?what's it? • hoe heet het ook weer?what of it? • en wat (zou dat) dan nog?what is that to you? • wat heb jij daarmee te maken?what about an ice-cream? • wat zou je denken van een ijsje?what for? • waarom?; waarvoor?, met welk doel?what did he do that for? • waarom deed hij dat?what do you use it for? • waarvoor gebruik je het?what is he/it like? • wat voor iemand/iets is hij/het?〈 slang〉 what's with John? • wat is er met John aan de hand?what if I die? • stel dat ik doodga, wat dan?she won't mind and what if she does? • ze zal het best vinden, en zo niet, wat dan nog?so what? • nou en?, wat dan nog? ook weer?1 wat ⇒ dat(gene) wat, hetgeen♦voorbeelden:what's more • bovendien, meer/erger nogcome what may • wat er ook moge gebeurensay what you will • wat je ook zegtjust what I need • net wat ik nodig heb————————what21 welke (ook) ⇒ die/dat♦voorbeelden:what work we did was worthwhile • het beetje werk dat we deden was de moeite waardII 〈 vragende determinator〉1 welk(e)♦voorbeelden:1 what books do you read? • wat voor boeken lees je?who built what house? • wie heeft welk huis gebouwd?III 〈predeterminator; graadaanduidend; in uitroepen〉♦voorbeelden:1 what colours and what sounds! • wat een kleuren en wat een klanken!what a delicious meal(!) • wat een lekkere maaltijd(!)————————what3〈 tussenwerpsel〉 〈Brits-Engels; verouderd〉1 niet waar ⇒ hé♦voorbeelden:1 he's a funny little fellow, what! • het is een raar mannetje, vind je niet! -
5 when
adv. wanneer?; op tijdstip dat; dan; ondanks--------conj. als; toen; wanneer--------n. wanneer; tijd--------pron. als; toen; wanneerwhen1[ wen] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————when21 wanneer♦voorbeelden:1 since when has he been here? • sinds wanneer/hoe lang is hij al hier?♦voorbeelden:1 they were last seen in May, since when they haven't been heard from • ze zijn voor het laatst gesignaleerd in mei en sindsdien is er niets meer van hen vernomen————————when3〈 bijwoord〉2 wanneer ⇒ waarop, dat♦voorbeelden:1 when will I see you? • wanneer zie ik je weer?2 I hate winter, when all is grey • ik haat de winter, wanneer/als alles grijs isthe day when I went to Paris • de dag dat/waarop ik naar Parijs ging————————when4〈 voegwoord〉4 hoewel ⇒ terwijl, ondanks (het feit) dat♦voorbeelden:3 why use gas when it can explode? • waarom gas gebruiken als (je weet dat) het kan ontploffen?4 he wasn't interested when he could have made a fortune • hij was niet geïnteresseerd hoewel/terwijl hij dik geld had kunnen verdienen -
6 which
adj. welke? van welke? naarwelke? inwelke?--------pron. welk, welkewhich1[ witsj]1 welke (ervan) ⇒ wie/wat♦voorbeelden:1 he could not decide which (of them) to choose • hij kon niet beslissen welke hij (ervan) moest kiezenhe could not tell which was which • hij kon ze niet uit elkaar houdenwhich of the girls hit Sarah? • wie van de meisjes heeft Sarah geslagen?1 die/dat ⇒ welke, wat2 wat ⇒ hetgeen, (iets) wat♦voorbeelden:1 that which she had seen thoroughly upset her • dat wat ze gezien had maakte haar helemaal overstuurthe clothes which you ordered • de kleren die je besteld hebt2 he said they were spying on him, which is sheer nonsense • hij zei dat ze hem bespioneerden, wat/hetgeen kklare onzin is————————which21 welk(e)♦voorbeelden:1 which colour do you prefer? • welke kleur vind je het mooist?1 welk(e)♦voorbeelden:1 she hated green, which colour reminded her of her school uniform • ze had een hekel aan groen, omdat die kleur haar aan haar schooluniform deed denken -
7 whose
pron. wiens, wier?[ hoe:z]1 wiens/wier ⇒ van wie/wat, waarvan♦voorbeelden:1 whose dress is this? • wiens jurk is dit?in whose house did you stay? • in wie zijn huis verbleef je?whose is this • van wie is dit?1 waarvan ⇒ van wie/welke; wiens, wier♦voorbeelden:a plan whose development was delayed • een plan waarvan de uitwerking werd vertraagd -
8 relative
adj. in verhouding, relatief; verbonden--------n. familielidrelative1[ rellətiv] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————relative2♦voorbeelden:1 relative clause • betrekkelijke/relatieve bijzinrelative pronoun • betrekkelijk/relatief voornaamwoord -
9 relative pronoun
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский